Tennis
Tennis is een balsport voor twee spelers (enkelspel) of paren (dubbelspel), waarbij een bal van gemiddeld 67 mm diameter (meestal geel met witte lijn) met een racket over een net gespeeld moet worden.
Tennis werd in de late middeleeuwen al door de elite gespeeld.[1] In zijn hedendaagse vorm stamt het uit Frankrijk en wordt het gespeeld sinds 1873. De naam is afgeleid van het Franse woord "tenez!" – in het Nederlands: "pak aan!! (de bal)!".
Bij tennis moet de bal over het net op de speelhelft van de tegenstander(s) worden geslagen. Het doel is om het de tegenstander(s) onmogelijk te maken de bal op dezelfde wijze terug te slaan. De sport wordt zowel recreatief als in wedstrijdverband beoefend. Tennissers van wedstrijden en tennissers voor hun plezier zijn over het algemeen lid van tennisverenigingen. De Nederlandse overkoepelende organisatie voor de tennissport is de KNLTB (Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond). In België zijn dat Tennis Vlaanderen (vroeger VTV[2]) voor Vlaanderen en AFT voor Wallonië.
In ieder tennisseizoen zijn er vier grote tennistoernooien, genaamd Grand Slams. In januari wordt de Australian Open gespeeld, rond mei en juni het graveltoernooi Roland Garros, in juni en juli het grastoernooi van Wimbledon, en ten slotte in augustus en september de US Open.
Het veld
Het speelveld wordt in twee helften verdeeld door een net, dat in het midden hangt. Elk van de twee speelhelften is verdeeld in drie vlakken: een achtervlak, en twee voorvlakken (servicevakken). De lijn tussen de twee helften heet de middellijn en de achterste lijn heet de basislijn (vaak ook baseline genoemd). Het veld en de diverse vakken worden gescheiden door witte lijnen, die gelden als onderdeel van het speelveld. Een geslagen bal die buiten het veldkader van de tegenstander geslagen wordt (dat wil zeggen zelfs de lijn niet meer raakt) is 'uit' en levert de tegenstander een punt op. In het enkelspel wordt het veldkader begrensd door de binnenste zijlijnen. In het dubbelspel worden de buitenste zijlijnen gebruikt. (Beide zijlijnen worden samen ook wel de 'tramrails' genoemd.)
Speelgrond
Tennis wordt gespeeld op verschillende soorten ondergrond. In het professionele circuit wordt voornamelijk op gras, gravel en hardcourt gespeeld. Sinds 2009 wordt nog amper op tapijt gespeeld.
- Gras (ook wel lawntennis genoemd)
- Gravel (rood, gemalen baksteen of groen, gemalen basalt)
- French Court (kunstmatige, rode fijnere bedekking dan gravel, over een laag afdekkingstapijt om de drainage/afwatering niet te laten dichtslibben)
- Canada Tenn (iets grover dan gravel)
- Hardcourt (cement/beton),
- Indoor (kunstvloer)
- Tapijt
- Smashcourt (kunstgras gevuld met heel fijn keramisch materiaal)
Spelregels
Serveren
De bal wordt van achter de achterlijn, de baseline, in het spel gebracht met de opslag, waarbij de bal met één hand omhoog wordt geworpen en met het racket in de andere hand wordt geslagen. Opslag en service is hetzelfde. Dit kan onderhands en bovenhands gebeuren (onderhands serveren is weliswaar toegestaan, maar geoefende spelers hebben voordeel aan een bovenhandse service). De bal moet daarbij zonder het net te raken neerkomen in het voorvak van de tegenstander, diagonaal ten opzichte van de kant waarvandaan men serveert. Indien de bal het net raakt (en in het service-vak komt) krijgt men een zogenaamde "let" en moet de opslag over worden gedaan, maar als de bal buiten het service-vak valt is het een fout. Dit "let" fenomeen kan zich tot in het oneindige herhalen, zonder dat het punt naar de tegenstander gaat.
Een teruggeslagen serveerslag noemt men een return. Een niet door de tegenstander aangeraakte, correcte serveerslag heet een ace. Een bal die op de netrand wordt geslagen is een netbal.
Men mag eenmaal een foute service (opslag) doen zonder direct puntverlies. Bij de tweede foute opslag, een dubbele fout genoemd, gaat het punt naar de tegenstander. Men mag bij het serveren de achterlijn niet met de voet(en) raken voordat de bal geraakt is: bij een voetfout is de service altijd fout, zelfs al komt de bal in het juiste vak. De opslagbeurt rouleert per game. Wie goed serveert heeft over het algemeen meer kans de game te winnen. Verliest men de eigen opslagbeurt, dan is de tegenstander 'door de opslag gebroken' of heeft deze een (service)break gerealiseerd.
Soorten slagen
- Forehand - slag waarbij de palm van de speelhand naar voren wordt gehouden. De forehand kan zowel enkelhandig als dubbelhandig geslagen worden. Een dubbelhandige forehand wordt weinig gespeeld .
- Backhand - slag waarbij de rug van de speelhand naar voren wordt gehouden. De backhand kan zowel enkelhandig als dubbelhandig geslagen worden.
- Groundstroke - lange slag, die als het ware het hele speelveld bestrijkt.
- Slice / Backspin - te onderscheiden in forehandslice en backhandslice. Techniek waarbij achterwaarts effect wordt bereikt door de bal met een neerwaartse beweging en een licht achterwaarts gekanteld racket te spelen.
- Topspin - te onderscheiden in forehandspin en backhandspin. Techniek waarbij voorwaarts effect wordt bereikt door de bal met een opwaartse beweging en een licht voorwaarts gekanteld racket te spelen.
- Dropshot - slag waarbij de speler de bal zodanig speelt dat die zo snel en steil mogelijk vlak achter het net de grond raakt en zo min mogelijk opstuit.
- Lob - slag waarbij de speler de bal over de tegenstander heen speelt terwijl deze bij het net staat.
- Smash - slag waarbij een hoge bal (meestal zonder stuit) boven het hoofd, met kracht wordt gespeeld, dus door een worpbeweging gelijkaardig aan de opslag.
- Volley - slag van een bal die niet heeft gestuit, kan zowel met de forehand als met de backhand in principe met een korte beweging gespeeld vanaf een positie bij het net, je gebruikt deze slag als je aan het net staat.
- Half-volley - een bal die, meestal half in het veld staande, vlak na de stuit (dus in de opwaartse beweging van de bal) geslagen wordt.
- Drive - een slag die tijdens een slagenwisseling zonder te stuiteren uit de lucht wordt geslagen op de manier van een normale forehand of backhand.
- Ace - winnende opslag waarbij de tegenstander de bal niet raakt.
Materialen
Ballen
Zie Tennisbal voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
Grootte, gewicht en doorsnede van de bal zijn vastgelegd: De doorsnee van de bal moet ongeveer 6,7 centimeter zijn. Het gewicht ongeveer 58 gram. De stuiterhoogte, als de bal van ongeveer 2,5 meter hoogte wordt losgelaten, moet tussen de 1,34 en 1,47 meter bedragen. Er zijn ook ballen zonder druk, die zijn harder dan de gewone ballen en spelen anders. Ballen zonder druk gaan langer mee; ze worden minder snel zacht.
Er worden in de professionele tenniswereld bijna uitsluitend gele tennisballen gebruikt. Bij training kunnen echter wel andere kleuren worden gebruikt. Geel-groene ballen zijn extra zachte ballen, die worden gebruikt bij mini's (jonge tennisspelers, meestal tot 7 jaar). Oranje-gele ballen zijn extra hard. Ze zijn erg geschikt om te worden afgeschoten door ballenmachines. Ballenmachines worden veel gebruikt bij training.
Kleding
Vooral vroeger speelden tennissers in witte kleding. Op Wimbledon is dat nog steeds verplicht, bij de andere toernooien niet meer. Meestal wordt door heren een T-shirt of poloshirt met een korte broek (short) gedragen. Vrouwen dragen een tennisjurkje of een shirt met een tennisrok of een korte broek (of een lange broek in de winter). Ook wordt gebruikgemaakt van speciale tennisschoenen en eventueel tennishandschoenen.
Puntentelling
De punten worden geteld volgens een systeem dat waarschijnlijk zijn oorsprong vindt in middeleeuws Frankrijk: 15, 30, 40, game, set en match.
- Een match of wedstrijd wordt gespeeld naar twee gewonnen sets, hoewel de heren in grote toernooien (Grand Slam, masters en Davis Cup) drie sets moeten winnen, en men dan maximaal een vijfsetter speelt. Voor vrouwen is het maximale aantal te spelen sets altijd drie.
- Een set wordt gewonnen door de speler die het eerst 6 games wint, mits het verschil minimaal twee games bedraagt. Als de stand in een set 6-5 is en de speler die op 6 staat de volgende game wint, dan wordt het 7-5 en is de set afgelopen. Wordt het echter 6-6 dan zijn er twee mogelijkheden waarbij de tiebreak de meest gebruikelijke is:
- doorspelen totdat er een verschil van twee games wordt bereikt.
- er wordt een tiebreak gespeeld. Dit is te beschouwen als een bijzondere game en de winnaar van deze tiebreak wint de set.
- Een game wint men door vier gewonnen punten, die geteld worden als 15, 30, 40 en 'game'. Nul punten duidt men in het Engels traditioneel aan met "love". Ook hier echter een verschil van twee. Als het 40-40 (deuce) wordt, dan worden er nog minimaal 2 punten gespeeld. Eerst heb je voordeel (voor de serveerder) of nadeel (voor de ontvanger) en dan game, Het kan lang duren tot de game uiteindelijk gewonnen wordt, doordat het na voordeel of nadeel steeds weer deuce kan worden. Voor- of nadeel wordt in het Engels advantage genoemd.
- Wanneer men "No-ad" speelt is de game gewonnen na het eerstvolgende punt bij de stand 40-40 (deuce). De ontvanger beslist in deze situatie of het punt van links of van rechts wordt aangevangen.
Maak jouw eigen website met JouwWeb